Verwekkers van infectieziekten komen overal voor: bij mens en dier, in de grond, in voedsel en in water. 

Zoönosen

Infectieziekten die van dier op mens worden overgedragen noemen we zoönosen. Denk hierbij aan Q-koorts, E.coli en salmonella. Kinderen in de agrarische kinderopvang hebben meer contact met dieren dan kinderen in de reguliere kinderopvang. Het is daarom belangrijk om te weten hoe je de kans op besmetting met verwekkers van zoönosen zo klein mogelijk houdt.

Dieren zijn vaak tijdelijk drager van ziekteverwekkers en zijn meestal zelf niet ziek. Voor kinderen vormen verwekkers van maagdarminfecties het grootste risico. Zoals de Shigatoxineproducerende E.Coli-bacterie (STEC), salmonella en campylobacter. Kinderen kunnen hiermee besmet raken door:

  • contact met dieren
  • besmetting van de omgeving, zoals hekwerk, grond en oppervlaktewater
  • het eten van besmet voedsel, zoals ongepasteuriseerde melk, rauwe eieren en besmet vlees

Het immuunsysteem van kinderen, en zeker dat van baby’s, is nog niet optimaal in staat om zich te verweren tegen ziekteverwekkers. Daarom lopen jonge kinderen een verhoogd risico op een infectie met deze ziekteverwekkers en op ernstige complicaties. Vooral bij infectie met STEC. Net als kinderen zijn ook zwangere vrouwen gevoeliger voor infectieziekten. Ook voor hen zijn daarom adviezen in hygiënisch omgaan met dieren van belang. Denk daarbij ook aan jouw zwangere medewerkers.

Nog meer zoönosen

Naast de hiervoor genoemde ziekteverwekkers, zijn er nog andere zoönosen die voor kunnen komen op een agrarisch bedrijf:

  • Q-Koorts: kun je krijgen via de lucht en geeft klachten die lijken op griep. Na maatregelen zoals verplichte vaccinatie van geiten en schapen nam het aantal meldingen van acute Q-koorts fors af.
  • Vogelgriep (Aviaire influenzavirus): na de vogelgriepepidemie in 2003 is de variant die mensen ziek maakt niet meer gevonden op Nederlandse pluimveebedrijven.
  • Ringworm: komt voor bij mens en dier en is zeer besmettelijk. Kinderen kunnen ringworm oplopen door contact met dieren en schimmelsporen op kleding en hekken. Ringworm geeft ronde, rode, schilferende plekken op de huid die vaak jeuken.
  • Orf-virus: komt voor bij direct contact met geiten en schapen die wondjes hebben aan de bek en uiers. Kinderen kunnen na besmetting wondjes op vingers en hand krijgen.
  • MRSA-bacterie: komt voor bij mens en dier zonder infectie te veroorzaken. De bacterie is ongevoelig voor bepaalde gangbare antibiotica, waardoor infecties moeilijker te behandelen zijn. De veegerelateerde MRSA is voor gezonde personen geen bedreiging voor de gezondheid.
  • Tetanusbacterie: komt voor in de bodem en in darmen van mensen en dieren. Kinderen kunnen besmet raken via wondjes of een beet van een dier. Het is belangrijk dat kinderen via het Rijksvaccinatieprogramma gevaccineerd zijn tegen tetanus.

De belangrijkste hygiënemaatregelen om het risico op besmetting met zoönosen te verkleinen zijn:

Persoonlijke hygiëne

  • Was handen met water en zeep na contact met dieren, na het buiten spelen en voor het eten.
  • Droog handen met wegwerphanddoekjes en gooi deze na gebruik direct weg of droog handen met stoffen handdoeken en
    verwissel deze ieder dagdeel.
  • Zorg dat kinderen gebruikmaken van eigen overalls en laarzen.
  • Verwissel de kleding en schoenen van kinderen na een bezoek in de stallen of na direct contact met dieren. Was kleding regelmatig en reinig de schoenen die de kinderen in de stal dragen goed.

Voedselhygiëne

  • Eet niet tussen de dieren.
  • Eet geen voedsel dat op de grond is gevallen.
  • Laat geen dieren komen in ruimtes of op plaatsen waar eten bereid of gegeten wordt.
  • Gebruik geen (producten van) rauwe melk of rauwe eieren.
  • Was groente en fruit uit eigen tuin grondig.

  • Scheid zieke dieren van gezonde dieren en houd kinderen uit de buurt van zieke dieren.
  • Houd schapen en geiten vanaf 4 maanden dracht tot 2 weken na het lammeren afgezonderd en uit de buurt van mensen, om een eventuele Q-koorts-uitbraak te voorkomen.
  • Zorg dat (speel)weides en looppaden vrij zijn van mest en andere uitscheidingsproducten.
  • Laat zwangere vrouwen vanwege infectiegevaar niet in de stallen komen en geen contact hebben met drachtige dieren tot twee weken na de geboorte van de dieren.
  • Gebruik voor besproeiing van speelweides en groentetuinen geen oppervlaktewater, maar hemel- of grondwater.
  • Zorg voor ongediertebestrijding op het bedrijf.
  • Zorg voor een goed vaccinatie- en ontwormbeleid voor de dieren.
  • Zorg voor schone stallen en dieren.
  • Zorg dat kinderen geen toegang hebben tot de mestopslag.
  • Zorg dat kinderen niet in de buurt komen van dode dieren. Neem de regels rondom afvoer van kadavers in acht.

Bij een uitbraak van een besmettelijke (dier)ziekte op jouw bedrijf, op een bedrijf in de buurt of zelfs ergens anders in Nederland kunnen de gevolgen groot zijn.

Uitbraak zeer besmettelijke dierziekten

Bij een uitbraak van een aantal zeer besmettelijke dierziekten, zoals vogelgriep (aviaire influenza) en- mond- en klauwzeer, gaat het bedrijf ‘op slot’. De NVWA adviseert dan over maatregelen. De kinderopvang op het bedrijf kan niet doorgaan tijdens de ruimings- en ontsmettingsperiode. Dit geldt voor een bedrijf waar besmetting definitief is vastgesteld en bij een verdenking van besmetting.

Vogelgriep

Bij vogelgriep is er naast gevaar voor snelle verspreiding onder dieren, ook gevaar voor de volksgezondheid. Als er een bedrijf in Nederland besmet is, geldt daarom voor bedrijven in dezelfde sector een bezoekersregeling. De kinderopvang kan dan doorgaan, op voorwaarde dat er een fysieke afscheiding is tussen het bedrijf en de kinderopvang. Kinderen en ouders mogen niet bij de dieren komen.

Overige zoönosen

Voor bedrijven die besmet zijn met Q-koorts geldt een bezoekersverbod: bezoekers mogen niet in de stallen komen. Voor zoönosen als salmonella, STEC en ringworm zijn geen wettelijke voorschriften. Is er een zoönose vastgesteld? Dan is het dringende advies om de kinderen niet bij de dieren te laten komen.

Uitbraak bij mensen

Als er op de kinderopvang een uitbraak van een infectieziekte bij mensen is, moet je dit melden bij de GGD. Dit noemen we een artikel 26-melding. De KIDDI-app van het RIVM bevat ook veel informatie over infectieziekten.

Om aan te tonen dat agrarische bedrijven met een publieksfunctie maatregelen nemen om zoönosen te voorkomen en de kans op besmetting te beperken, heeft de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) het Keurmerk Zoönosen ontwikkeld.

Jouw dierenarts toetst jouw bedrijf op hygiënebeleid, diergezondheid en klinische verschijnselen van zoönosen. Als jouw bedrijf voldoet aan de gestelde eisen, ontvang je een keurmerk. De toekenning van het keurmerk wordt ieder jaar opnieuw getoetst.

De Verenigde Agrarische Kinderopvang (VAK) adviseert bedrijven om het keurmerk aan te vragen, zodat duidelijk zichtbaar is dat een bedrijf verantwoord omgaat met zoönosen.